Zomaar een greep uit de media: ‘Het wordt hoog tijd voor een rookvrije generatie’ (ingezonden brief Volkskrant, 20 mei 2016), ‘Longfonds ontwikkelt een plan tegen roken in speeltuinen’ (nu.nl, 23 juni 2016), en ‘Verbied rookruimtes in de horeca’ (metronieuws, 22 juni 2016). Al deze initiatieven zijn gebaseerd op de veronderstelling dat voorkomen beter is dan genezen; zorg ervoor dat onze kinderen niet in aanraking komen met rookgerelateerde stimuli (bijvoorbeeld een pakje sigaretten of ouders die roken) en daarmee kunnen we voorkomen dat ze gaan roken in de toekomst. Hoewel deze preventiegedachte in de basis aannemelijk en waardevol is, lijkt er toch een addertje onder het gras te zitten.
Gehele onttrekking aan roken lijkt lastig te bewerkstelligen in de huidige samenleving. Op straat kan men nog steeds genoeg mensen zien roken en ook in supermarkten zijn de sigarettenpakjes nog altijd prominent in beeld. Bovendien weten we uit velerlei onderzoek dat beginnen met roken niet alleen tot stand komt door enkel blootstelling aan rookgerelateerde stimuli, maar ook door een groot aantal andere mechanismen; bijvoorbeeld genetische aanleg1, verhoogde impulsiviteit2 of de druk van leeftijdsgenoten3. Uit recent onderzoek van het Trimbos Instituut blijkt dan ook dat onder leerlingen tussen de 12 en 16 jaar in het voorgezet onderwijs 23% ooit heeft gerookt4. En hoewel het percentage dagelijkse rokers in deze leeftijdsgroep gelukkig nog erg laag ligt, vinden we wel een grote groep dagelijkse rokers in de leeftijdscategorie van 20-30 jaar, namelijk 38%. Dus ondanks grote inzet van preventiemaatregelen, is er nog steeds een relatief grote groep jongeren en jongvolwassenen die experimenteert met roken en zelfs verslaafd raakt aan het roken. Hoe en waarom dit komt is één van de vragen die we proberen te beantwoorden op de Radboud universiteit met behulp van hersenonderzoek.
Hoewel het dus heel belangrijk is om te weten te komen hoe een rookverslaving zich ontwikkelt, is het ook van groot belang na te denken over interventies die jongeren en jongvolwassenen kunnen helpen stoppen met roken. We weten namelijk uit onderzoek dat hoe jonger iemand start met roken, hoe ernstiger de effecten op de gezondheid zijn op de korte- en lange termijn en hoe moeilijker het is om te stoppen met roken5. Bovendien is er tot op heden nog geen effectief bewezen interventie beschikbaar voor jongeren en jongvolwassenen om te kunnen stoppen met roken5,6. Er is dus werk aan de winkel.
Eén van de redenen waarom veel interventie programma’s tot op de dag van vandaag geen of hele kleine effecten vinden, is dat deze programma’s vaak op een op zichzelf staand individu gericht zijn. We proberen jongeren bepaalde strategieën aan te leren om ze nee te leren laten zeggen tegen een sigaret of meer vertrouwen te krijgen in zichzelf, maar we vergeten voor het gemak dan even dat ze daarna weer de grote boze buitenwereld in moeten en om moeten gaan met de druk van leeftijdgenoten6. Ook jongeren zelf geven aan dat vooral de integratie van hun sociale omgeving in de interventie hen zou kunnen helpen om te stoppen met roken7. Een ander probleem dat jongeren vaak naar voren brengen is dat de bestaande interventies saai, opdringerig of veroordelend zijn en niet passen in hun leefwereld7. Om deze twee vraagstukken zo effectief mogelijk aan te pakken werken we op dit moment op de Radboud Universiteit aan een video game die is gericht op het trainen van de impulscontrole en die wordt geïntegreerd in de leefwereld van jongeren. Om dit zo goed mogelijk te doen werken we samen met de jongeren zelf; we zijn benieuwd naar hoe zij de wereld ervaren en willen een interventie creëren die vanuit henzelf komt in plaats van wordt opgelegd vanuit volwassenen. Zeker niet gemakkelijk, maar zoals F. Scott Fitzgerald ooit al zei: ‘Nothing any good, isn’t hard’.
Kortom: hoewel de preventiegedachte er zeker één is om te behouden en te koesteren, lijkt het ook zeker de moeite waard om ons wat meer te gaan richten op het genezen. Want zo blijkt: het is niet altijd mogelijk om te voorkomen en dan is het maar beter om de juiste geneesmiddelen in handen te hebben.
Deze blog is geschreven door Hanneke Scholten, PhD student Radboud Universiteit.
Referenties
1Vink, J. M., Willemsen, G., & Boomsma, D. I. (2005). Heritability of smoking initiation and nicotine dependence. Behavior Genetics, 35, 397-406. doi: 10.1007/s10519-004-1327-8
2Smith, J. L., Mattick, R. P., Jamadar, S. D., & Iredale, J. M. (2014). Deficits in behavioural inhibition in substance abuse and addiction: A meta-analysis. Drug and Alcohol Dependence, 145, 1-33. doi: 10.1016/j.drugalcdep.2014.08.009
3Mermelstein, R. (2003). Teen smoking cessation. Tobacco Control, 12, i25-i34. doi: 10.1136/tc.12.suppl_1.i25
4Van Dorsselaer, S., Tuithof, M., Verdurmen, J., Spit, M., Van Laar, M., & Monshouwer, K (2016). Jeugd en riskant gedrag 2015: Kerngegevens uit het Peilstationsonderzoek Scholieren. Utrecht, NL: Trimbos Instituut
5Stanton, A., & Grimshaw, G. (2013). Tobacco cessation interventions for young people. Cochrane Database of Systematic Reviews 2013, 8, 1-89. doi: 10.1002/14651858.CD003289.pub5
6Nationaal Expertisecentrum Tabaksontmoediging (2013). Interventies stoppen met roken voor jongeren. Utrecht, NL: Trimbos Instituut.
7Balch, G. I., Tworek, C., Barker, D. C., Sasso, B., Mermelstein, R. J., & Giovino, G. A. (2004). Opportunities for youth smoking cessation: Findings from a national focus group study. Nicotine & Tobacco Research, 6, 9–17. doi: 10.1080/1462200310001650812