Hoe genen een effect kunnen hebben op middelengebruik

Zoals we hebben kunnen lezen in de blog van Jacqueline Vink van 13 juni, kunnen genen bepalen hoeveel kans je hebt om middelen te gaan gebruiken. De wetenschap buigt zich al lange tijd over de vraag welke genen dit zouden kunnen zijn. Goede kandidaten zijn de genen die een rol spelen in dopaminefunctie. Dopamine is het beloningsstofje van het brein. Als je iets doet wat je lichaam fijn vindt, zoals eten of seks hebben, komt dit stofje vrij en voel jij je lekker. Dit is een handig systeem waar middelen zoals alcohol, nicotine en drugs dankbaar gebruik van maken. Elk van deze middelen verhogen de niveaus van dopamine, waardoor je het wilt blijven gebruiken, en er zelfs verslaafd aan kunt raken. Sommige mensen hebben bepaalde variaties in hun genen waardoor ze van zichzelf lage dopamineniveaus hebben. Juist deze mensen zouden wel eens vatbaar kunnen zijn voor middelen; zij hebben extra reden om hun dopamineniveau te willen verhogen. Deze redenering wordt de beloningsdeficiëntie-hypothese genoemd1.

Hoe plausibel dit ook klinkt, de werkelijkheid is ingewikkelder. Mijn collega’s en ik hebben onderzocht of het hebben van zulke variaties in genen die tot  lage dopamineniveaus leiden inderdaad middelengebruik voorspelt. Dit bleek echter niet het geval2. Toen we echter naar omgevingsfactoren gingen kijken, zagen we iets opmerkelijks. Er gebeurde echter iets geks toen we gingen kijken naar subgroepen. We vonden aanwijzingen dat genetische kwetsbaarheid wel uitmaakte voor mensen met een relatief laag opleidingsniveau, maar niet voor mensen met een relatief hoog opleidingsniveau. In de ene situatie had genetisch risico dus wel effect*, in de andere niet.

Een dergelijk effect wordt gen-omgeving-interactie genoemd. Zo’n interactie kan de relatie tussen genen en middelengebruik behoorlijk vertekenen. Er zijn al wat studies die laten zien dat genetische kwetsbaarheid alleen tot middelengebruik leidt als er een bepaalde risicofactor aanwezig is3,4. Veel van deze risicofactoren zijn echter nog niet onderzocht, in ieder geval niet in studies die genetische kwetsbaarheid op de moderne manier meten. Dit is dan ook wat ik in de toekomst zal gaan doen.

gene-environment-interaction

In mijn lijn van onderzoek ga ik me focussen op verschillende gen-omgeving-interacties. Eerst ga ik kijken naar opvoedingsfactoren. Ik verwacht dat bij adolescenten met een genetische kwetsbaarheid voor middelengebruik ongunstige opvoedingsomstandigheden zullen leiden tot meer middelengebruik, en dat dit niet (of in mindere mate) zal gebeuren bij adolescenten zonder die genetische kwetsbaarheid. Ik wil ook gaan kijken naar de invloed van de buurt waarin adolescenten wonen. Ik denk dat adolescenten die genetisch kwetsbaar zijn eerder middelen zullen gaan gebruiken als ze in een arme buurt wonen dan als ze in een goede buurt wonen. In deze studies wil ik de nieuwste manieren gebruiken om genetische kwetsbaarheid te meten, en zal ik me niet alleen op dopaminegenen focussen, maar naar alle genen tegelijk kijken. Zo ontstaat een steeds completer beeld.

Het is nog niet zo makkelijk om vast te stellen hoe genen precies invloed hebben op middelengebruik. Wetenschappers hebben lang gedacht dat bepaalde variaties in genen kwetsbaar maken doordat ze zorgen voor lage dopamineniveaus, en dat iemand middelen gaat gebruiken om deze niveaus te verhogen. Waarschijnlijk spelen echter nog veel meer genen een rol. Ook is het goed mogelijk dat genetische kwetsbaarheid alleen tot uiting komt in bepaalde situaties. Zulke gen-omgeving-interacties zullen de focus zijn van veel toekomstig onderzoek, waaronder het mijne. Dergelijk onderzoek zal steeds verder duidelijk maken hoe we middelengebruik in mensen die genetisch kwetsbaar zijn toch kunnen voorkomen.

*dit effect was overigens omgekeerd van wat we verwachtten; zie het volledige onderzoeksartikel (binnenkort beschikbaar).

Deze blog werd geschreven door Joëlle Pasman, PhD student Radboud Universiteit.

Referenties

1 Blum, K., Cull, J. G., Braverman, E. R., & Comings, D. E. (1996). Reward deficiency syndrome. American Scientist, 84(2), 132-145.

2 Pasman, J.A., Verweij, C. J.H., Treur, J. L., Willemsen, G., Hottenga, J.J., Homberg, J., Otten, R., Boomsma, D.I., Engels, R.C.M.E. , De Geus, E. J.C., Vink, J.M. (in preparation). Hypodopaminergic polygenic risk for polysubstance use.

3 Meyers, J. L., Cerdá, M., Galea, S., Keyes, K. M., Aiello, A. E., Uddin, M., … & Koenen, K. C. (2013). Interaction between polygenic risk for cigarette use and environmental exposures in the Detroit neighborhood health study. Translational psychiatry, 3, e290.

4 Salvatore, J. E., Aliev, F., Edwards, A. C., Evans, D. M., Macleod, J., Hickman, M., … & Latvala, A. (2014). Polygenic scores predict alcohol problems in an independent sample and show moderation by the environment. Genes, 5(2), 330-346.

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *