Sci-Fly: Is er een associatie tussen meeroken en veranderingen in het functioneren van het brein bij jongeren die zelf niet roken?
January 4, 2021
Uit onderzoek weten we dat rokers steeds gevoeliger worden voor rook-gerelateerde stimuli. Een roker krijgt bijvoorbeeld trek in een sigaret alléén al bij het zien van een pakje sigaretten. Dit automatische proces zien we terug in de hersenen van rokers als een verhoogde activiteit in het motivationele netwerk voor rook-stimuli in vergelijking tot neutrale-stimuli. Daarnaast zien we dat rokers steeds méér moeite hebben met het uitstellen, afremmen of stoppen van hun gedrag, ofwel een verminderde inhibitie controle. Deze verminderde inhibitie controle zien we ook terug in de hersenen van rokers als verminderde activiteit in het controle netwerk. Nederlandse wetenschappers (waaronder RAD-bloggers Joyce Dieleman en Maartje Luijten) wilden onderzoeken welke rol meeroken speelt bij het ontwikkelen van een nicotine afhankelijkheid. Daarom vroegen ze zich af of er al veranderingen zichtbaar zijn in de hersenen van jongeren die zelf niet roken, maar die wel veel blootgesteld worden aan rook in de omgeving op dit moment in hun leven, ofwel meeroken. Benieuwd naar de bevindingen, lees snel verder!

KERN
In deze studie werd er gekeken naar de relatie tussen meeroken en het functioneren van de hersenen gerelateerd aan het reageren op rook-gerelateerde stimuli (cue-reactiviteit) en inhibitie controle bij jongeren die zelf niet-roken. De onderzoekers hebben geen significante relaties gevonden tussen meeroken en functioneren van de hersenen gerelateerd aan het reageren op rook-gerelateerde stimuli en inhibitie controle. Deze bevindingen suggereren dat lage tot matige niveaus van blootstelling aan rook uit de omgeving niet geassocieerd zijn met 1) een verhoogde gevoeligheid voor rook-gerelateerde stimuli in het motivationele netwerk in het brein en 2) verminderde inhibitie controle in het controle netwerk in het brein. Verder onderzoek moet uitwijzen of hoge niveaus van blootstelling aan rook uit de omgeving wel resulteren in veranderingen in het functioneren van de hersenen gerelateerd aan cue-reactiviteit en inhibitie controle.
ONDERZOEKSMETHODEN
In deze studie namen 51 niet-rokende jongeren tussen 14 en 18 jaar deel aan een fMRI studie. In de scanner voerden de jongeren 2 taken uit. Met de eerste taak (cue-reactiviteit taak) werd brein activiteit gemeten voor rook-gerelateerde vs. neutrale stimuli. Met de tweede taak (Go/NoGo taak) werd brein activiteit vastgesteld voor Go vs. NoGo stimuli om inhibitie controle te meten. Blootstelling aan rook uit de omgeving (vader/moeder/broers/zussen/beste vriend(in)/vrienden/anderen) werd gemeten met behulp van een vragenlijst.
VONDSTEN
De onderzoekers vinden geen bewijs voor een dosis-response relatie tussen meeroken en hersenactiviteit gerelateerd aan cue-reactiviteit en inhibitie controle.
- Dat wil zeggen dat het niet zo is dat jongeren met méér blootstelling in hun omgeving verhoogde activiteit lieten zien in het motivationele netwerk in het brein voor rook-gerelateerde stimuli
- Dit zelfde geld voor activiteit in het controle netwerk in het brein, dus méér blootstelling hangt niet samen met een verminderde inhibitie controle.
Een limitatie die door de onderzoekers wordt genoemd is het relatief lage aantal deelnemers met hoge blootstellingsniveaus. Dit zou kunnen verklaren waarom er geen associatie is gevonden tussen meeroken en het functioneren van de hersenen gerelateerd aan cue-reactiviteit en inhibitie controle.
DETAILS
Boormans, A*., Dieleman, J*., Kleinjan, M., Otten, R., Luijten, M. (2020). Environmental Tobacco Smoke Exposure and Brain Functioning Associated with Smoking Cue-Reactivity and Inhibitory Control in Non-smoking Adolescents. European Addiction Research. *shared first authors
Deze sci-fly werd geschreven door Joyce Dieleman (Trimbos Instituut/Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Doe mee met het alRISCO lifestyle project!
January 4, 2021
De overgang van studeren naar werken is een belangrijke periode die gepaard gaat met vele mogelijkheden en uitdagingen voor persoonlijke ontwikkeling.1 Studenten en net afgestudeerden maken veranderingen mee die vaak samenhangen met het kiezen van een carrière pad, solliciteren naar een baan, verhuizen, (afscheid nemen van) het studentenleven en het aangaan van nieuwe relaties. Wat betreft rijping en cognitieve functies verandert het brein tot een leeftijd rond 25 jaar.2,3 Dit maakt deze overgangsperiode zeer relevant voor het bestuderen van cognitieve, sociale en emotionele factoren en hoe deze zich verhouden tot veranderingen in leefstijl.
“Een onderzoek naar cognitieve functies, leefstijlfactoren en levensgebeurtenissen”
In het alRISCO lifestyle project gaan we er vanuit dat het focussen op veerkracht of positieve aanpassing de sleutel kan zijn om meer inzicht te krijgen in de overgangsperiode van studeren naar werken. In onze grote online longitudinale studie gaan we onderzoeken hoe jongvolwassenen omgaan met de veranderingen in hun leven en hoe dit hun leefstijl en welzijn beïnvloedt als ze het studentenleven achter zich laten.

Wat inspireerde dit onderzoek?
Er is behoefte aan meer kennis over factoren die samenhangen met positieve aanpassingen en veerkracht in de jongvolwassenheid. Dit in tegenstelling tot veel eerdere onderzoeken die focussen op de risico’s of negatieve uitkomsten. Het begrijpen hoe studenten en net afgestudeerden omgaan met levensveranderingen en tegenslagen kan waardevolle inzichten opleveren in preventie strategieën voor mentale gezondheid en welzijn van jongvolwassenen4.
Hoe onderzoeken we dit?
Met een aantal vragenlijsten en twee korte computertaken. De vragenlijsten omvatten verschillende onderwerpen gerelateerd aan emotionele, cognitieve en sociale factoren, evenals leefstijl en levensgebeurtenissen. De computertaken meten cognitief functioneren. Het gehele onderzoek zal online plaatsvinden. Je kunt dus vanuit huis meedoen op je laptop of pc.
Kan ik meedoen?
Ben je een Nederlandse student in het laatste jaar van je bachelor of bezig met een master? Dan kun je meedoen aan de screeningsvragenlijst die 5 minuten duurt. Uit de screeningsvragenlijst zullen we deelnemers selecteren voor de 2-jarige studie. De 2-jarige studie bestaat uit 5 metingen. Elke meting bestaat uit vragenlijsten (ongeveer 40 minuten) en computertaken (ongeveer 15 minuten). Je kunt tussendoor pauze nemen. In totaal zal het minder dan een uur duren per meting. In minder dan 5 uur van jouw tijd kan je dus een substantiële bijdrage leveren aan ons project! Meer details over deze studie staan beschreven aan het begin van de screeningsvragenlijst (zie link onderaan).
Wat krijg ik als ik deelneem?
Na het voltooien van de screeningsvragenlijst kan je meedoen aan een loterij voor BOL.com bonnen van 50 euro. Als je verder gaat met het longitudinale onderzoek, zal je 10 euro BOL.com bonnen ontvangen voor iedere meting waar je aan mee doet. Als je alle vijf de metingen voltooit, kan je deelnemen aan een loterij voor vouchers voor een verblijf in vakantieparken. Daarnaast houden we deelnemers op de hoogte van de voortgang van het project door middel van nieuwsbrieven zodat je meer kunt leren over ons onderzoek. Bovendien zullen we deelnemers die tot het einde van het onderzoek meedoen feedback geven over hun leefstijl (indien gewenst).
Doe mee aan het alRISCO lifestyle project en draag bij aan meer kennis over hoe studenten op een positieve manier om kunnen gaan met deze uitdagende maar enerverende fase in het leven :)!
Je kunt je aanmelden voor de screeningsvragenlijst via deze link: https://bit.ly/3iSXnMT
Volg ons op social media voor meer informatie:
Deze blog werd geschreven door Milagros Rubio (Radboud Universiteit, promovenda en projectleider van het alRISCO project; m.rubio@bsi.ru.nl) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Referenties
1. Arnett JJ. Emerging adulthood: A theory of development from the late teens through the twenties. Am Psychol. 2000;55(5):469-480. doi:10.1037/0003-066X.55.5.469
2. Casey BJ, Galván A, Somerville LH. Beyond simple models of adolescence to an integrated circuit-based account: A commentary. Dev Cogn Neurosci. 2016;17:128-130. doi:10.1016/j.dcn.2015.12.006
3. Steinberg L. A Dual Systems Model of Adolescent Risk-Taking. 2008. doi:10.1002/dev.20445
4. Kalisch R, Müller MB, Tüscher O. A conceptual framework for the neurobiological study of resilience. Behav Brain Sci. 2015;38(2015):e92. doi:10.1017/S0140525X1400082X
Sci-fly: De invloed van vaders op het eetgedrag van hun eigen kinderen
January 4, 2021
De laatste decennia nemen vaders binnen het gezin een steeds meer verzorgende rol aan, mede doordat beide ouders meer buitenshuis zijn gaan werken. Veel onderzoek is gedaan naar de rol en invloed van moeders op (de ontwikkeling van) eetgedrag van kinderen, terwijl er minder bekend is over de rol van vaders en hun eventuele invloed hierop. Het is bekend dat individuele eigenschappen van moeders geassocieerd zijn met bepaalde voedingspraktijken, bijvoorbeeld moeders opvattingen over eten hangt samen met restrictie van voedselinname van kinderen. Voedingspraktijken zijn gedragingen van ouders die als doel hebben wat het kind eet te beïnvloeden. Met voedingspraktijken wordt dus de specifieke eetopvoeding bedoeld. In hoeverre verschillen vaders van moeders in dit opzicht? En wat is de specifieke rol van vaders bij het ontwikkelen van eetgedrag en hun invloed op de voedselinname van hun kinderen?

KERN
Deze review studie onderzocht de invloed van vaders op de eetgedragingen van hun eigen kinderen. Specifiek is gekeken naar uitkomsten met betrekking tot gezondheid van kinderen, relaties tussen gewicht van vaders en gewicht van kinderen en eetgedrag van vaders en eetgedrag van kinderen. Er zijn veel consistente bevindingen gevonden. BMI van vaders en BMI van kinderen waren positief gecorreleerd. Voedselinname van vaders, alsook de aanwezigheid van voedsel in de thuisomgeving, waren voorspellers voor voedselinname van kinderen. De voedingspraktijken van vaders waren voorspellend voor eetgedrag van hun kinderen en overeenstemming tussen deze voedingspraktijken met die van moeders, zorgden voor de gezondste voedselkeuzes bij hun kinderen. Een steeds groter aantal onderzoeken laat zien dat vaders een essentiële rol hebben in de invloed die zij hebben op eetgedrag van hun kinderen. De onderzoekers adviseren verder onderzoek, inclusief randomized control trials, om verdere conclusies te kunnen trekken en versterken. Ook concluderen zij dat verder onderzoek nodig is om educatiemogelijkheden en interventies gericht op vaders te kunnen neerzetten.
ONDERZOEKSMETHODEN
Een systematische review waarin 851 artikelen gescreend werden. 23 studies voldeden aan de inclusiecriteria; 2 papers met een randomized control trial design, 3 longitudinale studies en 18 cross-sectionele studies werden geïncludeerd. Papers werden alleen geïncludeerd als vaderlijke invloed op kind gedragingen en/of voedselinname onderzocht werden. Vaders van verschillende leeftijden werden geïncludeerd, de onderzochte kinderen waren tussen de 0-18 jaar oud.
VONDSTEN
- BMI van vaders was positief gecorreleerd met BMI van hun kinderen.
- Voedselinname van vaders was een voorspeller voor voedselinname van hun kinderen.
- Aanwezigheid van voedsel in de thuisomgeving, was van invloed op de hoeveelheid voedselinname van kinderen.
- Voedingspraktijken van vaders waren een voorspeller voor eetgedrag van hun kinderen.
- Overeenstemming tussen de voedingspraktijken van vaders en moeders resulteerde in de gezondste voedingskeuzes bij kinderen.
DETAILS
Litchford, A., Savoie Roskos, M. R., & Wengreen, H. (2020). Influence of fathers on the feeding practices and behaviors of children: A systematic review. Appetite, 147, 104558.
Deze sci-fly werd geschreven door Maaike Koning (Hogeschool Windesheim en Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Sci-Fly: Middelengebruik, depressieve symptomen en de verbondenheid met de wijk onder jongvolwassen mannen
September 7, 2020
Beter een goede buur, dan een verre vriend? Jongeren bewegen zich iedere dag door de wijk waar ze wonen. Ze zijn er naar school gegaan en hebben wellicht vrienden gemaakt in de buurt. Of ze zijn inmiddels verhuisd en moeten hun plaats vinden in een nieuwe omgeving. Hoe belangrijk is het of je je sociaal verbonden voelt met de wijk waarin je woont? In de studie van Tsai en collega’s (2020) is de relatie tussen sociale verbondenheid en middelengebruik onderzocht. Hierbij is ook onderzocht of depressieve symptomen een rol spelen in de relatie tussen sociale verbondenheid en middelengebruik.

ONDERZOEKSMETHODE
WAT is onderzocht?
- Is er een relatie tussen sociale verbondenheid met de omgeving en middelengebruik (alcohol, roken, cannabis) onder jongvolwassenen?
- Loopt het mogelijke verband tussen sociale verbondenheid met de omgeving en middelengebruik via depressieve symptomen (sociale verbondenheid -> depressieve symptomen -> middelgebruik)?
WIE zijn onderzocht?
- 5372 Zwitserse mannen met een gemiddelde leeftijd van 21.3 jaar bij aanvang van de studie.
HOE is het onderzoek uitgevoerd?
- Er zijn op 2 momenten vragenlijsten afgenomen met 4 jaar ertussen.
- Sociale verbondenheid is gemeten door vragen te stellen over vertrouwen in buurtgenoten, het gevoel onderdeel te zijn van de buurt, en onderlinge verdraagzaamheid. Hiervan is een gemiddelde score berekend.
- Depressieve symptomen zijn gemeten aan de hand van diagnostische criteria voor depressie.
- Alcohol, roken en cannabis zijn gemeten met vragenlijsten die vragen stellen rondom de frequentie van gebruik en de aanwezigheid van signalen voor afhankelijkheid. Hier is per middel een somscore van gemaakt.
RESULTATEN
- Wat is de relatie tussen sociale verbondenheid en middelengebruik (alcohol, roken, cannabis) onder jongvolwassenen?
- Hogere sociale verbondenheid hangt samen met minder roken en cannabisgebruik in het moment tijdens het afnemen van de 1e en 2e vragenlijst.
- Sociale verbondenheid voorspelt roken en cannabisgebruik 4 jaar later.
- Loopt het verband tussen sociale verbondenheid en middelengebruik via depressieve symptomen (sociale verbondenheid -> depressieve symptomen -> middelgebruik)?
- Er is bewijs gevonden dat het voorspellen van middelgebruik 4 jaar later via depressieve symptomen verloopt. Een lage mate van ervaren sociale verbondenheid voorspelt meer depressieve symptomen 4 jaar later en dit hangt samen met meer alcoholgebruik, roken en cannabisgebruik.
OVERWEGINGEN
- Dit is de eerste studie die de relatie tussen sociale verbondenheid, middelengebruik en depressieve symptomen onderzoekt onder jongvolwassenen.
- Dit is ook de eerste studie die het effect van sociale verbondenheid op middelengebruik op een later moment in tijd (4 jaar later) onderzoekt. Eerdere studies onderzochten dit verband op het zelfde moment in tijd.
- Voor het uitvoeren van de analyses was het beter geweest als er drie tijdsmomenten gemeten waren.
- De studie is alleen uitgevoerd onder Zwitserse jonge mannen. Het is onduidelijk of deze resultaten ook van toepassing zijn op jonge vrouwen, of in andere landen.
CONCLUSIES
Een hogere mate van sociale verbondenheid met de omgeving bij jonge mannen lijkt samen te hangen met minder middelengebruik op dat moment. De relatie tussen sociale verbondenheid met de omgeving en middelengebruik in de toekomst lijkt te verlopen via depressieve symptomen. Lagere verbondenheid hangt samen met meer depressieve symptomen vier jaar later en dit hangt samen met meer middelengebruik.
IMPLICATIES
Het stimuleren van een sterkere sociale verbondenheid met de directe leefomgeving kan een positief effect hebben op het welzijn van jonge mannen door minder problematisch middelengebruik en minder depressieve symptomen.
DETAILS
Tsai, D-H., Foster, S., Gmel, G., Mohler-Kuo, M. (2020). Social cohesion, depression, and substance use severity among young men: Cross-sectional and longitudinal analyses from a Swiss cohort. Addictive Behaviors, 110, 106510.
Deze Sci-Fly is geschreven door Maartje Luijten (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, de blog over Roken, Alcohol, Drugs en Dieet.
Wijnen, wijnen, wijnen: wel of niet tijdens de coronacrisis?
September 7, 2020
Ondanks dat ik zelf geen druppel alcohol drink keek ik met veel plezier naar de afleveringen van Chateau Meiland waar de familie elke kleine tegenslag èn elk succesje als excuus gebruikte om te “wijnen”. Alcoholgebruik wordt in onze maatschappij geassocieerd met gezelligheid. Als je een Spa rood op een feestje neemt, dan word je al snel als saai bestempeld. Dat geldt in algemene zin in de samenleving, maar ook in specifieke zin voor studenten (zie ook 1). Cijfers van het Trimbos instituut laten zien dat 58,5% van de volwassen Nederlandse bevolking zich niet houdt aan de alcohol richtlijn. Die richtlijn is om helemaal geen alcohol te drinken of niet meer dan 1 glas per dag. Zo’n 8,5% van de bevolking drinkt overmatig, dat wil zeggen: meer dan 14 (vrouwen) of 21 (mannen) glazen alcohol per week 2. Voor universitair studenten ligt dit percentage hoger: zo’n 17% voldoet aan de criteria voor overmatig drinken 3.

Afbeelding van: dekarikaturist.nl
Uit eerder onderzoek weten we dat individuele verschillen in problematisch alcoholgebruik ongeveer voor de helft verklaard worden door erfelijke aanleg en voor de helft door omgevingsfactoren 4. Die omgevingsfactoren bestaan voor veel mensen uit sociale bijeenkomsten, zoals borrels, etentjes of feestjes. In maart van dit jaar, toen ons land in een ‘intelligente lockdown’ ging om de verdere verspreiding van het coronavirus in te dammen, werd onze omgeving opeens drastisch veranderd. De horeca moest dicht, evenementen werden afgelast, grote bijeenkomsten werden verboden, scholen en universiteiten schakelden over op online onderwijs en mensen werden opgeroepen om (zoveel mogelijk) thuis te werken. Sociale situaties waarin normaal gesproken veel alcohol gedronken wordt kwamen dus (bijna) niet meer voor. Wat is het effect van dit natuurlijke experiment op het alcoholgebruik van Nederlanders?
Het Trimbos instituut schrijft dat het nog lastig is om vast te stellen wat de coronacrisis precies voor invloed heeft op het alcoholgebruik in Nederland. De beperkte cijfers die er zijn geven nog weinig helderheid. Zo blijkt bijvoorbeeld dat er tijdens de coronacrisis meer alcohol werd verkocht dan vóór de coronacrisis. Maar halen mensen nu een hele doos met wijn in plaats van één fles omdat ze de supermarkt willen mijden, of omdat ze meer drinken? 5 De verwachting is dat veel mensen minder zijn gaan drinken tijdens de coronacrisis. Dit zijn waarschijnlijk de mensen die met name tijdens sociale bijeenkomsten dronken. Maar er zijn ook aanwijzingen dat een kleine groep Nederlanders juist méér is gaan drinken tijdens de coronacrisis. Dit kan komen door onzekerheid, stress, eenzaamheid of verveling in deze onzekere periode. Wat de korte en langere termijn gevolgen zijn van de coronacrisis op het alcoholgebruik is nog onbekend 5.
En wat zullen de effecten zijn binnen een studentenpopulatie waar relatief veel overmatige gebruikers zijn, maar waar alcoholgebruik zich over het algemeen in sociale situaties afspeelt? Deze vraag kan binnenkort beantwoord worden dankzij een groot Europees onderzoek wat geïnitieerd is door de Universiteit Antwerpen. Tijdens de lockdown in mei 2020 zijn er vragenlijsten verstuurd naar studenten van verschillende Europese universiteiten en hogescholen. Studenten van de Radboud universiteit deden ook mee. Ik kan niet wachten om samen met collega’s in die data te duiken en antwoord te krijgen op deze vraag wat de coronacrisis doet met alcoholgebruik onder studenten. En gelukkig komt er binnenkort weer een nieuw seizoen van Chateau Meiland, zodat ik ook (op een niet-wetenschappelijke manier) antwoord krijg op de vraag of de coronacrisis invloed heeft op de mate van wijnen bij de familie Meiland!
Deze blog werd geschreven door Jacqueline Vink (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Referenties
1. Alcohol drinken als student, is dat de norm? T. van der Snee. 20 juni 2020. https://tianvandersnee.fhj.nl/2020/06/22/alcohol-drinken-als-student-is-dat-de-norm/
2. Factsheet riskant alcohol gebruik in Nederland. K. Monshouwer, M. Tuithof en S. van Dorsselaer. Trimbos Instituut 2018 https://www.trimbos.nl/docs/bd1d5260-16d8-4d3f-a151-09f983d61d4c.pdf
3. Alcohol, tabak en drugs gebruik door studenten. Inventarisatie van (onderzoeken naar) prevalentieschattingen onder MBO-, HBO- en WO-studenten in Nederland. S. van Dorsselaer en F.X. Goossens. Trimbos instituut 2015. https://www.trimbos.nl/docs/f5a4716f-a658-4a45-81ff-ac1682139a4e.pdf
4. Zit middelengebruik en verslavingsgedrag in de familie? Over erfelijkheid en de zoektocht naar genen. Jacqueline Vink. Tijdschrift Verslaving (2016) 12:243-255.
5. Alcoholgebruik in tijden van corona. N. van Hasselt. Trimbos Instituut 20 juni 2020. https://www.trimbos.nl/actueel/blogs/blog/alcoholgebruik-in-tijden-van-corona
Sci-fly: Een kind dat niet wil eten en een moeder die dwingt te eten: Wie beïnvloedt wie?
June 29, 2020
Kieskeurig eetgedrag komt veel voor bij jonge kinderen. Ze lusten maar een beperkt aantal producten, en iets nieuws proberen? Ho maar! Dit eetgedrag kan bij ouders voor frustratie zorgen, maar ook voor ongerustheid over de gezondheid van hun kind. Het is echter nog niet bekend waarom deze twee gedragingen aan elkaar gerelateerd zijn. Lokt het kieskeurige eetgedrag deze ouderlijke controle uit? Of worden kinderen kieskeuriger naarmate ouders meer druk uitoefenen om te eten?
KERN
Deze studie onderzocht of kieskeurig eetgedrag van kinderen gerelateerd was aan meer ouderlijke druk om te eten bij moeders, en of ouderlijke druk bij moeders op zijn beurt meer kieskeurig eetgedrag bij kinderen voorspelde. Uit de resultaten bleek beide het geval te zijn. De onderzoekers concludeerden dat moeder en kind elkaars gedrag rondom kieskeurig eten wederzijds beïnvloedden, en daarmee versterken. Hoewel ouders waarschijnlijk met goede bedoelingen hun kind dwingen om te eten, lijkt dit op langere termijn een averechts effect te hebben. Daarom zouden ouders gestimuleerd moeten worden om op een andere manier met het kieskeurige eetgedrag van kun kind om te gaan. De onderzoekers adviseerden om hier specifieke adviezen voor te ontwikkelen.
ONDERZOEKSMETHODEN
In dit Nederlandse onderzoek deden 4845 moeder-kind duo’s mee. Moeders vulden op vier momenten vragenlijsten in. Toen kinderen 1.5, 3, 4 en 6 jaar oud waren, vulden moeders vragen in over het eetgedrag van hun kind. Op 4-jarige leeftijd, vulden moeders ook een vragenlijst in naar ouderlijke druk om te eten.
VONDSTEN
- Kieskeurig eetgedrag bij kinderen op 1.5-jarige leeftijd voorspelde meer ouderlijke druk om te eten bij moeders tweeënhalf jaar later.
- Kieskeurig eetgedrag bij kinderen op 3-jarige leeftijd voorspelde ook meer ouderlijke druk om te eten bij moeders één jaar later.
- Het gebruik van ouderlijke druk om te eten bij moeders op 4-jarige leeftijd (van het kind), voorspelde meer kieskeurig eetgedrag bij het kind twee jaar later.
DETAILS
Jansen, P. W., de Barse, L. M., Jaddoe, V. W. V., Verhulst, F. C., Franco, O. H., & Tiemeier, H. (2017). Bi-directional associations between child fussy eating and parents’ pressure to eat: Who influences whom? Physiology & Behavior, 176, 101-106.
Deze Sci-Fly werd geschreven door Desi Beckers (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Growing in the face of challenge: What the COVID-19 pandemic can teach us about reducing substance use?
June 11, 2020
The COVID-19 pandemic has affected everyone in one way or another. These global events can flood us with uncertainty and can challenge our world-views. Naturally, the pandemic has forced us to re-organize our life priorities – health being the number one. Most research about disaster events has focused on the relationship with negative consequences, such as negative emotions, mental health disorders (post-traumatic stress disorder (PTSD), anxiety and depression), and increases in substance use1–3. It can’t be denied that negative consequences are important and should not be overlooked. But is it all there is to it? For example, highly stressful life experiences can also bring a new sense of meaning to life. Could a life-crisis result in a new lifestyle that discourages maladaptive behaviours such as substance use?
Posttraumatic growth (PTG) describes the phenomenon in which critical life experiences result in (positive) transformation4,5. This concept does not contradict the hardships of stressful life events; it highlights the potential for positive change that can co-exist in a critical situation. To experience this growth, an individual would have to perceive a threat, an “inflection point”, in which his or her established set of schemas do not longer suffice. It goes beyond returning to a pre-crisis state, but it is about experiencing meaningful development. This idea of growth after stress is very attractive, but you may wonder whether this remains a philosophical suggestion or whether empirical studies can support the growth of vulnerable individuals amid challenging life events.
PTG is a relatively new concept in psychological research. Overall, it can be measured by five domains of growth5: a) gratitude and alteration of life priorities; b) greater relationship quality; c) increases in perception of personal strength; d) acknowledgement of new opportunities; and e) engagement in existential questions. Post-traumatic growth has been explored mainly in connection with general psychological well-being and adjustment after highly stressful life events. Not many studies have looked into the association between the mentioned domains of growth and substance use. However, there are some indications of a relationship between stressful life events, PTG, and a decrease in problematic substance use.
Some research has explored the positive impact of stressful events in substance use in at-risk populations6. For example, qualitative interviews of ex-smokers smoking have described to be “at a critical” point in their lives when they quitted 7. Furthermore, a very large study of 4569 young adults found that experiencing stressful events was associated with decreases in alcohol use mainly for dependent drinkers8. These stressful life events could have acted as a “critical transition point” for them. However, as they did not measure PTG per se, the interpretation remains speculative. Interestingly, a two-year study in adolescents at risk for maladaptive behaviours applied a PTG scale to quantify the relationship between amount of stressful-life events, PTG and substance use6. They did find that higher stressful events were associated with increased substance use in adolescence; however, those who could find positive change in life altering events were more protected against problematic alcohol and cannabis use.
Finally, some preliminary results about general COVID-19 mental health and positive appraisal supports this idea for mental health generally9. A positive evaluation of these events appear to protect against psychological distress amid the COVID-19 pandemic. Particularly, those who reported that they could learn and change for the better, both personally and as a society, preserved a good mental health during the first weeks of the European Corona lockdown. We still need to determine whether this same mechanism can apply to substance use behaviour specifically for the COVID-19 pandemic, although the described literature does provide some indications.
To summarize, our ability to learn from a specific, life-altering, event may influence how we modify unhealthy patterns (such as decreasing substance use). Yet, this stressful experience may have to provide a critical transition point, and “eye-opening” experiences for those engaged in substance use. It might not be about the accumulation of stressful life events in itself, but about how that particular event has shaken your life views and has presently impacted you. Now it may be your job to find personal meaning in this corona situation and ask yourself some tough questions!
This blog was written by Milagros Rubio (Radboud University) for RAD-blog, the blog about smoking, alcohol, drugs and diet.
References
1. Wu P, Liu X, Fang Y, et al. Alcohol abuse/dependence symptoms among hospital employees exposed to a SARS outbreak. Alcohol Alcohol. 2008;43(6):706-712. doi:10.1093/alcalc/agn073
2. Lau JTF, Yang X, Pang E, Tsui HY, Wong E, Yun KW. SARS-related perceptions in Hong Kong. Emerg Infect Dis. 2005;11(3):417-424. doi:10.3201/eid1103.040675
3. Brooks SK, Webster RK, Smith LE, et al. The psychological impact of quarantine and how to reduce it: rapid review of the evidence. Lancet. 2020;395(10227):912-920. doi:10.1016/S0140-6736(20)30460-8
4. Tedeschi RG, Calhoun LG. The posttraumatic growth inventory: Measuring the positive legacy of trauma. J Trauma Stress. 1996;9(3):455-471. doi:10.1002/jts.2490090305
5. Tedeschi RG, Calhoun LG. Posttraumatic Growth : Conceptual Foundations and Empirical Evidence ” Posttraumatic Growth : A Developmental Perspective. Psychol Inq. 2004;15(1):1-18. doi:10.1207/s15327965pli1501
6. Arpawong TE, Sussman S, Milam JE, et al. Posttraumatic growth, stressful life events, and relationship with substance use behaviors among alternative high school students: a prospective study. Psychol Heal. 2015;30(4):475-494. doi:10.1080/08870446.2014.979171
7. Tsourtos G, Ward PR, Muller R, et al. The importance of resilience and stress to maintaining smoking abstinence and cessation: A qualitative study in Australia with people diagnosed with depression. Heal Soc Care Community. 2011;19(3):299-306. doi:10.1111/j.1365-2524.2010.00973.x
8. Hoyland MA, Latendresse SJ. Stressful life events influence transitions among latent classes of alcohol use. Psychol Addict Behav. 2018;32(7):727-737. doi:10.1037/adb0000412
9. Veer IM, Riepenhausen A, Zerban M, Wackerhagen C, Hajduk M. Mental resilience in the Corona lockdown : First empirical insights from Europe. :1-15.
Sci-fly: Wat doen sociaal isolement en eenzaamheid met onze leefstijl?
May 26, 2020
De coronapandemie dwingt ons tot een beperking van sociale contacten en dit kan gepaard gaan met een eenzaam gevoel. Op termijn kunnen sociaal isolement en eenzaamheid leiden tot serieuze gezondheidsproblemen, zoals depressieve klachten, een verhoogde bloeddruk en slaapproblemen. Sociale relaties kunnen ons gezondheidsgedrag op twee manieren beïnvloeden. Enerzijds positief: door het delen van kennis over een gezonde leefstijl en sociale controle wordt het makkelijker om gezond gedrag vol te houden. Anderzijds negatief: sociale relaties die ongezond gedrag stimuleren, zoals vrienden die elkaar “aansteken” om te gaan roken. Met name in achterstandswijken kan het relevant zijn om de rol van sociaal isolement en eenzaamheid op leefstijl te onderzoeken, aangezien ongezond gedrag vaker voorkomt bij inwoners van achterstandswijken vergeleken met inwoners van andere wijken. Onderstaande Deense studie verdiepte zich hierin!
KERN
De huidige studie liet zien dat sociaal isolement en eenzaamheid in achterstandswijken geassocieerd waren met een hogere kans op ongezond gedrag (lage groente- en fruitconsumptie, dagelijks roken en fysieke inactiviteit). Sociaal isolement en eenzaamheid gingen in deze studie niet gepaard met een hoge alcoholconsumptie.
Het is belangrijk dat strategieën om sociaal isolement en eenzaamheid te verminderen worden geïntegreerd in bestaande gezondheidsinterventies voor inwoners van achterstandswijken. Uit een eerdere studie bleek dat groepsinterventies (educatieve en sociale activiteiten gericht op specifieke groepen) behulpzaam zijn bij het voorkomen van sociaal isolement en eenzaamheid.
ONDERZOEKSMETHODE
Het doel van deze Deense studie was om meer inzicht te krijgen in:
A. Sociaal isolement en eenzaamheid onder bewoners van achterstandswijken in vergelijking met de algemene bevolking
B. De samenhang tussen sociaal isolement, eenzaamheid en een ongezonde leefstijl
Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden werd gebruik gemaakt van twee databases:
1. Achterstandswijken gezondheidsprofiel vragenlijst, deze vragenlijst werd ingevuld door 5.113 bewoners van achterstandswijken in 2011.
2. Deense gezondheid en ziekte vragenlijst, deze vragenlijst werd ingevuld door 14.686 volwassenen in 2010 (algemene bevolking).
De uitkomstmaat sociaal isolement was gebaseerd op een zogenoemde netwerkindex, een instrument waarmee het sociale netwerk van een respondent in kaart wordt gebracht. De scores van deze sociale netwerkindex varieerden tussen 0 en 4 en werden gecategoriseerd in “sociaal geïsoleerd” (score 0-2) en “niet-sociaal geïsoleerd” (score 3-4). Eenzaamheid werd bepaald door de vraag: “Ben je ooit alleen, terwijl je liever samen bent met andere mensen?”. Antwoordopties bij deze vraag waren “Ja, vaak”, “Ja, soms”, “Ja, zelden” en “Nee”, deze antwoorden werden gecategoriseerd in “eenzaam” (vaak) en “niet-eenzaam” (soms, zelden, nee). Ongezond gedrag werd gemeten aan de hand van vier indicatoren: beperkte groente- en fruitconsumptie, dagelijks roken, hoge alcoholconsumptie en lichamelijke inactiviteit. In de analyses werden sociaal isolement en eenzaamheid uitgezet tegen sociaal demografische factoren en de vier leefstijlindicatoren.
VONDSTEN
A. Achterstandswijken in vergelijking met de algemene bevolking
- Sociaal isolement kwam significant vaker voor bij inwoners:
- met een migratieachtergrond (22%) in vergelijking met inwoners zonder migratieachtergrond (17%)
- zonder een baan (22%) in vergelijking met inwoners met een baan (11%)
- met een lage sociaal economische status (SES) (25%) in vergelijking met inwoners met een gemiddelde of hoge SES (16%)
- Eenzaamheid kwam significant vaker voor bij inwoners:
- met een migratieachtergrond (10%) in vergelijking met inwoners zonder migratieachtergrond (8%)
- zonder een baan (11%) in vergelijking met inwoners met een baan (5%)
- met een lage SES (12%) in vergelijking met inwoners met een gemiddelde of hoge SES (5%)
B. De samenhang met een ongezonde leefstijl
- Sociaal geïsoleerde inwoners:
- aten significant minder groente en fruit (13%) dan niet-sociaal geïsoleerde inwoners (6%)
- rookten significant vaker dagelijks (45%) dan niet-sociaal geïsoleerde inwoners (37%)
- waren significant vaker fysiek inactief (30%) dan niet-sociaal geïsoleerde inwoners (17%)
- Eenzame inwoners:
- aten significant minder groente en fruit (16%) dan niet-eenzame inwoners (7%)
- rookten significant vaker dagelijks (49%) dan niet-eenzame inwoners (37%)
- waren significant vaker fysiek inactief (34%) dan niet-eenzame inwoners (18%)
- Een hoge alcoholconsumptie (meer dan 14 glazen per week voor vrouwen en meer dan 21 glazen per week voor mannen) was niet geassocieerd met sociaal isolement en eenzaamheid.
DETAILS
Algren, M.H., Ekholm, O., Nielsen, L., Ersbøll, A.K., Bak, C.K., Andersen, P.T. (2020). Social isolation, loneliness, socioeconomic status, and health-risk behaviour in deprived neighbourhoods in Denmark: A cross-sectional study. SSM Population Health, 10, 100546.
Deze sci-fly werd geschreven door Pauline Geuijen (Radboudumc) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Na corona nu een middelengebruik pandemie?
May 14, 2020
Hoewel wetenschappelijk bewijs nog ontbreekt (onderzoek loopt tenslotte per definitie achter de feiten aan) zijn er aanwijzingen dat de coronacrisis impact heeft op ons rook- en drinkgedrag. Er zijn twee mogelijke scenario’s: 1) we gebruiken minder omdat we ons minder vaak in sociale situaties bevinden waarin we voorheen rookten en dronken, of 2) we gebruiken meer omdat we meer stress en verveling ervaren die we te lijf gaan met alcohol en tabak. Aangezien dit tegengestelde processen zijn zou je netto geen toename moeten zien in middelengebruik; en inderdaad laten de verkoopcijfers van tabak en alcohol geen duidelijke trend in één richting zien.
Niks om je zorgen over te maken dus? Misschien toch wel, als je bedenkt dat ook matig gebruik van tabak en alcohol je immuunsysteem aantasten. Ook is het waarschijnlijk dat er groepen zijn die substantieel meer gaan gebruiken. Tijdens de SARS-epidemie constateerden wetenschappers bijvoorbeeld een toename in alcoholmisbruik en –afhankelijkheid onder het ziekenhuispersoneel dat onder grote druk stond1. Ook na een ander groot collectief trauma, namelijk de aanslag op het WTC in New York in 2001, was er een toename in het aantal mensen dat grote hoeveelheden alcohol in één keer dronk.2 Ondanks dat er minder gegevens beschikbaar zijn over het effect van crisis op rookgedrag, is het plausibel dat in ieder geval een deel van de (ex-)rokers meer gaat roken in crisisperiodes, aangezien stress geassocieerd is met roken3.
De wetenschappelijke literatuur beschrijft een aantal processen die waarschijnlijk ten grondslag liggen aan deze relatie tussen stress en middelengebruik. Ten eerste kun je genetisch kwetsbaar zijn voor middelengebruik, en stressvolle gebeurtenissen kunnen die kwetsbaarheid ‘triggeren’. Ook het beloningssysteem in het brein speelt daarbij een rol; alcohol heeft bijvoorbeeld invloed op hoe stress wordt verwerkt in de hersenen4. Ten tweede speelt de uitputting van wilskracht een belangrijke rol. Als je je wilskracht vergelijkt met een spier, kun je je voorstellen dat die op gegeven moment moe wordt als je teveel wilskracht moet aanwenden in je dagelijks leven5, bijvoorbeeld om je aan de quarantaine voorschriften te houden. Een alternatief idee is dat stress leidt tot verschuivingen in motivatie, aandacht, en emotie waardoor je minder geneigd ben tot dingen die je moet doen, en meer geneigd bent tot dingen die je wilt doen, zoals hieronder weergegeven6.
Maar: er is ook goed nieuws. In de theoretische modellen over wilskracht en zelfcontrole is herstel een belangrijke component. Als stress afneemt zal de wilskracht vanzelf weer opladen, net zoals spieren herstellen na inspanning. Ook kun je je voorstellen dat veranderingen in de situatie vanzelf de raderen van motivatie, emotie, en aandacht weer de andere kant op zullen draaien. Met andere woorden: veel van de mensen die nu een toename laten zien in rook- en drinkgedrag zullen dat zelfstandig weer terug weten te brengen als de coronacrisis onder controle is. De boodschap die we van zoveel kanten horen en ook nu weer geldt is dan: houd vol en houd moed.
Deze blog werd geschreven door Joëlle Pasman (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Referenties
1. Wu, P., Liu, X., Fang, Y., Fan, B., Fuller, C. J., Guan, Z., … & Litvak, I. J. (2008). Alcohol abuse/dependence symptoms among hospital employees exposed to a SARS outbreak. Alcohol & Alcoholism, 43(6), 706-712.
2. Welch, A. E., Caramanica, K., Maslow, C. B., Cone, J. E., Farfel, M. R., Keyes, K. M., … & Hasin, D. S. (2014). Frequent binge drinking five to six years after exposure to 9/11: findings from the World Trade Center Health Registry. Drug and Alcohol Dependence, 140, 1-7.
3. Finkelstein, D. M., Kubzansky, L. D., & Goodman, E. (2006). Social status, stress, and adolescent smoking. Journal of Adolescent Health, 39(5), 678-685.
4. Wand G. (2008). The influence of stress on the transition from drug use to addiction. Alcohol Research & Health: The Journal of the National Institute on Alcohol Abuse and Alcoholism, 31(2), 119–136.
5. Muraven, M., & Baumeister, R. F. (2000). Self-regulation and depletion of limited resources: Does self-control resemble a muscle?. Psychological Bulletin, 126(2), 247.
6. Inzlicht, M., Schmeichel, B. J., & Macrae, C. N. (2014). Why self-control seems (but may not be) limited. Trends in Cognitive Sciences, 18(3), 127-133.
Sci-Fly: Is het eetgedrag van jongeren gerelateerd aan het eetgedrag van hun moeders of beste vrienden?
April 30, 2020
Jongeren staan over het algemeen niet bekend om hun gezonde eetgedrag. Zo blijkt bijvoorbeeld dat veel Nederlandse jongeren de aanbevolen hoeveelheid groente- en fruitconsumptie in geen velden of wegen halen. In een poging gezonde eetpatronen te bevorderen hebben onderzoekers zich gebogen over de factoren die van invloed zijn op het eetgedrag van jongeren. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de sociale omgeving zo’n belangrijke factor kan zijn. Het is echter nog onbekend welke personen uit die sociale omgeving nu van het grootste belang zijn voor jongeren: moeders of beste vrienden? Nederlandse wetenschappers (waaronder RAD-bloggers Nina van den Broek, Junilla Larsen en Jacqueline Vink) zochten het uit!
KERN
In deze studie werd onderzocht of het gezonde en ongezonde eetgedrag van jongeren is gerelateerd aan het eetgedrag van hun moeders en/of beste vrienden. Uit de resultaten bleek dat jongeren meer overeenkomsten laten zien met het eetgedrag van hun moeders dan met het eetgedrag van hun beste vrienden, zowel als het gaat om het eten van gezonde als ongezonde producten. Dit was met name het geval voor de producten die jongeren vanuit thuis krijgen of pakken. Daarbij speelde de mate van blootstelling aan het eetgedrag van moeders een rol. Moeders lijken dus belangrijk als het gaat om het eetgedrag van jongeren. Daarom zouden zij zich bewuster kunnen worden van hun invloed op de eetpatronen van hun kind.
ONDERZOEKSMETHODEN
In deze studie vulden 667 Nederlandse jongeren (gemiddelde leeftijd: 12,9 jaar) op hun school vragenlijsten in over de frequentie van inname van gezonde (bijv. fruit en groente) en ongezonde (bijv. zoete frisdranken en zoete en vetrijke snacks) producten. Daarnaast vulden 396 van hun moeders thuis vragenlijsten in over hun eigen eetgedrag, apart voor de inname in het bijzijn en de afwezigheid van hun kind. De jongeren identificeerden bovendien hun best vriend in de klas. Van de jongeren die door hun beste vriend geïdentificeerd waren, deden er 378 mee aan dit onderzoek. De jongeren gaven aan hoe vaak zij met deze beste vriend samen tijdens de pauze eten en drinken.
VONDSTEN
– Het gezonde eetgedrag van jongeren was gerelateerd aan het gezonde eetgedrag van hun moeders, zowel wanneer het eten vanuit thuis als vanuit buiten het huis was verkregen.
– Wanneer jongeren vaker werden blootgesteld aan het gezonde eetgedrag van hun moeders, waren de overeenkomsten in gezond eetgedrag nog groter.
– Het ongezonde eetgedrag van jongeren was ook gerelateerd aan het ongezonde eetgedrag van hun moeders, dit keer enkel wanneer het eten vanuit thuis was verkregen. De mate van blootstelling speelde in dit geval geen rol.
– Er werden geen associaties met het eetgedrag van beste vrienden gevonden voor de gehele groep jongeren.
– Wel bleek een hoge mate van blootstelling aan beste vrienden die weinig ongezonde snacks consumeerden gerelateerd aan het eten van minder ongezonde snacks die vanuit buiten het huis waren verkregen.
DETAILS
Van den Broek, N., Larsen, J. K., Verhagen, M., Burk, W.J., & Vink, J. M. (2020). Is adolescents’ food intake associated with exposure to the food Intake of their mothers and best friends? Nutrients, 12, 786.
Het originele wetenschappelijke artikel kan gratis gelezen worden via de volgende link: https://doi.org/10.3390/nu12030786
Deze sci-fly werd geschreven door Nina van den Broek (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.