Month: April 2020
Sci-Fly: Is het eetgedrag van jongeren gerelateerd aan het eetgedrag van hun moeders of beste vrienden?
April 30, 2020
Jongeren staan over het algemeen niet bekend om hun gezonde eetgedrag. Zo blijkt bijvoorbeeld dat veel Nederlandse jongeren de aanbevolen hoeveelheid groente- en fruitconsumptie in geen velden of wegen halen. In een poging gezonde eetpatronen te bevorderen hebben onderzoekers zich gebogen over de factoren die van invloed zijn op het eetgedrag van jongeren. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de sociale omgeving zo’n belangrijke factor kan zijn. Het is echter nog onbekend welke personen uit die sociale omgeving nu van het grootste belang zijn voor jongeren: moeders of beste vrienden? Nederlandse wetenschappers (waaronder RAD-bloggers Nina van den Broek, Junilla Larsen en Jacqueline Vink) zochten het uit!
KERN
In deze studie werd onderzocht of het gezonde en ongezonde eetgedrag van jongeren is gerelateerd aan het eetgedrag van hun moeders en/of beste vrienden. Uit de resultaten bleek dat jongeren meer overeenkomsten laten zien met het eetgedrag van hun moeders dan met het eetgedrag van hun beste vrienden, zowel als het gaat om het eten van gezonde als ongezonde producten. Dit was met name het geval voor de producten die jongeren vanuit thuis krijgen of pakken. Daarbij speelde de mate van blootstelling aan het eetgedrag van moeders een rol. Moeders lijken dus belangrijk als het gaat om het eetgedrag van jongeren. Daarom zouden zij zich bewuster kunnen worden van hun invloed op de eetpatronen van hun kind.
ONDERZOEKSMETHODEN
In deze studie vulden 667 Nederlandse jongeren (gemiddelde leeftijd: 12,9 jaar) op hun school vragenlijsten in over de frequentie van inname van gezonde (bijv. fruit en groente) en ongezonde (bijv. zoete frisdranken en zoete en vetrijke snacks) producten. Daarnaast vulden 396 van hun moeders thuis vragenlijsten in over hun eigen eetgedrag, apart voor de inname in het bijzijn en de afwezigheid van hun kind. De jongeren identificeerden bovendien hun best vriend in de klas. Van de jongeren die door hun beste vriend geïdentificeerd waren, deden er 378 mee aan dit onderzoek. De jongeren gaven aan hoe vaak zij met deze beste vriend samen tijdens de pauze eten en drinken.
VONDSTEN
– Het gezonde eetgedrag van jongeren was gerelateerd aan het gezonde eetgedrag van hun moeders, zowel wanneer het eten vanuit thuis als vanuit buiten het huis was verkregen.
– Wanneer jongeren vaker werden blootgesteld aan het gezonde eetgedrag van hun moeders, waren de overeenkomsten in gezond eetgedrag nog groter.
– Het ongezonde eetgedrag van jongeren was ook gerelateerd aan het ongezonde eetgedrag van hun moeders, dit keer enkel wanneer het eten vanuit thuis was verkregen. De mate van blootstelling speelde in dit geval geen rol.
– Er werden geen associaties met het eetgedrag van beste vrienden gevonden voor de gehele groep jongeren.
– Wel bleek een hoge mate van blootstelling aan beste vrienden die weinig ongezonde snacks consumeerden gerelateerd aan het eten van minder ongezonde snacks die vanuit buiten het huis waren verkregen.
DETAILS
Van den Broek, N., Larsen, J. K., Verhagen, M., Burk, W.J., & Vink, J. M. (2020). Is adolescents’ food intake associated with exposure to the food Intake of their mothers and best friends? Nutrients, 12, 786.
Het originele wetenschappelijke artikel kan gratis gelezen worden via de volgende link: https://doi.org/10.3390/nu12030786
Deze sci-fly werd geschreven door Nina van den Broek (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Waarom drink jij? – en waarom drinkmotieven belangrijk zijn, juist nu
April 30, 2020
De motivatie om een glas alcohol te drinken is belangrijk om te kunnen bevatten waarom we überhaupt een glas wijn of een biertje drinken. Het motivationele model van alcoholgebruik beschrijft dat we drinken omdat we een verandering willen in hoe we ons voelen.1 Motieven of redenen waarom we drinken worden verdeeld op basis van 1) een toename in positieve emoties en een afname van negatieve emoties en 2) interne veranderingen (bijvoorbeeld jezelf beter voelen) en externe veranderingen (bijvoorbeeld dat je mee kan doen met je vrienden). Dit resulteert breed genomen in vier motieven om te drinken.2
1) Sociaal drinken. Het meeste onderzoek over drinkmotieven is gedaan onder adolescenten en jongvolwassenen. Een terugkerend resultaat onder verschillende leeftijden en culturen is dat jongeren en jongvolwassen vooral drinken uit sociale beweegredenen, het sociale motief. Denk hierbij aan het idee dat feestjes gezelliger worden of uitgaan leuker wordt door te drinken. Sociaal drinken gaat er dus om dat de tijd die je doorbrengt met vrienden leuker wordt.
2) Drinken om je ‘aan te passen’ aan anderen, ook wel het conformiteitsmotief genoemd. Het gaat erom dat mensen drinken omdat de mensen om hun heen het ook doen – en om erbij te horen. Mensen die om deze reden drinken, drinken veelal matig, omdat zij vaak een klein slokje drinken omdat ‘het zo hoort’. Denk bijvoorbeeld aan een klein slokje champagne tijdens het inluiden van het nieuwe jaar.
3) Drinken om de roes te voelen, het enhancement motief. Hierbij drinken mensen voor de lol die alcohol hun brengt. Denk bijvoorbeeld aan dat je drinkt om meer energie te krijgen, of dat je drinkt om het rozige effect van alcohol te voelen. Dit motief wordt vaak in verband gebracht bij mensen met extroverte en impulsieve persoonskenmerken – en bij mensen die sensatie zoeken. Dit motief is vaak in verband gebracht met zwaar drinken, net als het volgende motief.
4) Drinken om problemen te vergeten, ook wel het copingmotief genoemd. Mensen drinken dan alcohol om om te gaan met moeilijkheden in het leven doordat zij bijvoorbeeld angstige of depressieve gevolens hebben. Alcohol wordt hierbij gebruikt als ‘zelfmedicatie’ en zorgt voor een tijdelijke verlichting. Ondanks dat dit effectief wordt bevonden op de korte termijn, kan dit juist de problemen die aan het alcoholgebruik ten grondslag liggen in stand houden of verergeren. De problemen bestaan immers nog wanneer je de volgende dag opstaat.
Maar wat zegt dit?
Het motivationele model is ontwikkeld om de motieven van zware drinkers te ontdekken, evenals het verklaren van alcoholgebruik van verschillende type drinkers.3 Een kanttekening hierbij is dat onderzoek naar motieven vooral gebaseerd is op het alcoholgebruik onder adolescenten en jongvolwassenen.4 Drinkmotieven worden in de klinische praktijk gebruikt om interventies beter aan te laten sluiten op het achterliggende motief van het alcoholgebruik van iemand. Daarnaast kunnen motieven je eigen alcoholgebruik verklaren. Bijvoorbeeld door de volgende keer voordat dat je een biertje of wijntje drinkt jezelf de vraag te stellen: “waarom doe ik dit eigenlijk?”.
Waarom zijn drinkmotieven juist nu belangrijk?
Het is interessant om te bedenken hoe – ten tijde van corona- de bovenstaande drinkmotieven (of type drinkers) meer of minder van toepassing zijn. Omdat de meerderheid van ons nu in sociale isolatie zitten, zal sociaal drinken buitenshuis minder vaak voorkomen, wellicht uitgezonderd van de online borrelsessies onder vrienden. Ook kan het nu erg verleidelijk zijn om een extra glas te pakken om de stress te vergeten (coping drinkmotief). Wanneer je je bijvoorbeeld realiseert dat je drinkt vanwege het verlichten van stress, of voor het verminderen van verveling bestaat de kans dat je sneller en vaker een glas pakt.
Ten slotte wordt er in deze periode door verschillende gezondheidsinstanties, kennisinstituten en media opgeroepen tot het bewustzijn rondom verslavende middelen zoals drugs, tabak en alcohol. Klik op de links voor praktische tips.
Deze blog werd geschreven door Koen Smit (La Trobe University / Trimbos Instituut / Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Referenties
1. Cox, W. M., & Klinger, E. (1990). Incentive motivation, affective change, and alcohol use: A model. In W. M. Cox (Ed.), Why people drink. Parameters of alcohol as a reinforcer (pp. 291 – 314). New York: Gardner Press.
2. Cooper, M. L. (1994). Motivations for alcohol use among adolescents: Development and validation of a four-factor model. Psychological Assessment, 6, 117–128.
3. Cooper, M. L., Kuntsche, E., Levitt, A., Barber, L. L, & Wolf, S. (2016). Motivational models of substance use: A review of theory and research on motives for using alcohol, marijuana, and tobacco. In K. J. Sher (Ed.), The Oxford handbook of substance use and substance use disorders (p. 375–421). Oxford University Press.
4. Kuntsche, E., Knibbe, R., Gmel, G., & Engels, R. (2005). Why do young people drink? A review of drinking motives. Clinical psychology review, 25(7), 841-861.
Hoe betrek je ouders bij gezondheidsinterventies?
April 30, 2020
Gezondheidsinterventies zijn enkel effectief als ze de doelgroep bereiken waarvoor de interventie ontwikkeld is. Interventies voor jeugd betrekken vaak (ook) ouders in hun doelgroep. Zij zijn immers degenen die de gezondheid van hun kind monitoren en vormen via hun opvoeding en voorbeeldgedrag. Desalniettemin is de ouderbetrokkenheid bij gezondheidsbevorderingsprogramma’s over het algemeen laag.1,2 Het achterhalen van succesfactoren voor het bereiken en betrekken van ouders is daarom een cruciaal onderdeel in het ontwikkelen van effectieve interventies. In deze blog delen we onze inzichten over het stimuleren van ouderbetrokkenheid vanuit een recente themabijeenkomst waarbij professionals werkzaam bij universiteiten, hogescholen en gezondheidsinstellingen (zoals GGD’s en het Voedingscentrum) aanwezig waren.
Wat werkt?
Een eerste stap in het succesvol bereiken van ouders is het inhaken bij problemen of behoeften die zij ervaren. Niet voor niets is de needs assessment van de doelgroep het uitgangspunt voor interventieontwikkeling volgens het Intervention Mapping Protocol.3 Het moet voor ouders duidelijk zijn wat zij uit de interventie kunnen halen. Zet bij het benaderen van ouders de persoonlijke relevantie voor het interventieprogramma daarom centraal. Bij preventieve interventies kan het inhaken bij ervaren problemen een uitdaging zijn, omdat je ouders moet motiveren voor deelname aan een interventie voor een probleem dat nog niet bestaat.1,4 Zeker in dat geval kan het helpen om in de interventie te focussen op plezier tussen ouder en kind. Maak meedoen leuk en gezellig en faciliteer waar mogelijk dat zowel ouders als kinderen actief meedoen aan het interventieprogramma. Voorbeelden zijn samen dansen en zingen (met peuters) en gezamenlijke beweegchallenges met het gezin (bij kinderen op de basisschool). Maak meedoen bovendien gemakkelijk en toegankelijk. Zorg ervoor dat werving- en interventiematerialen naast aansprekend, ook eenvoudig te begrijpen zijn. Zo wordt het mogelijk ook ouders uit kwetsbare groepen bij de interventie te betrekken. Het zijn namelijk vaak de risicofactoren voor gezondheidsproblematiek (o.a. een lage sociaaleconomische positie en laaggeletterdheid) die samenhangen met een verlaagde kans dat ouders participeren in interventieprogramma’s. 2 Wat betreft toegankelijkheid kan het helpen om gebruik te maken van momenten waarop ouders toch al aanwezig moeten zijn voor (of met) hun kind. Denk hierbij aan ouderavonden, informatiebijeenkomsten en controleafspraken, waarin informatie specifiek voor dat moment wordt gekoppeld met informatie uit de interventie. Dit sluit tevens aan bij ons laatste inzicht: zoek aansluiting bij bestaande structuren. Bed de interventie in bij erkende programma’s of breng deze onder bij voor ouders bekende organisaties. Liefst zijn vanuit deze structuren personen beschikbaar die voldoende tijd hebben om zich in te zetten voor ouderbetrokkenheid en al in contact staan met ouders: zogenoemde sleutelfiguren. Denk bijvoorbeeld aan pedagogisch medewerkers indien de interventie plaatsvindt op de kinderopvang. Of leerkrachten en mentoren wanneer het gaat om een interventie op school. Vanuit hun band met ouders beschikken sleutelfiguren over kennis van de gezinssituatie en kunnen daardoor effectief inhaken bij de problemen of behoeften die de ouder ervaart.
Tot slot
Uit recent onderzoek bleek dat het aansluiten bij bestaande structuren in combinatie met focussen op spel en plezier een effectieve manier was om te zorgen dat ouders zich opgaven voor een opvoedinterventie.5 In hoeverre deze factoren er ook aan bijdragen dat ouders mee blijven doen met het programma en er wat van leren, moet apart worden bekeken. De factoren die ervoor zorgen dat ouders zich opgeven (‘enrollment’) zijn namelijk niet per definitie dezelfde als de factoren die ervoor zorgen dat zij gedurende het programma blijven participeren (‘retention’) en dat zij hetgeen ze in de interventie geleerd hebben ook daadwerkelijk toepassen in het dagelijks leven (‘involvement’).5 Interventies die meer ouders bij hun programma willen gaan betrekken doen er daarom goed aan om hierin onderscheid te maken in de verschillende facetten van ouderbetrokkenheid.
Deze blog werd geschreven door Levie Karssen (junior onderzoeker aan de Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Referenties
1. Garvey, C., Julion, W., Fogg, L., Kratovil, A., & Gross, D. (2006). Measuring participation in a prevention trial with parents of young children. Research in Nursing & Health, 29, 212–222. https://doi. org/10.1002/nur.20127
2. Axford, N., Lehtonen, M., Kaoukji, D., Tobin, K., & Berry, V. (2012). Engaging parents in parenting programs: Lessons from research and practice. Children and Youth Services Review, 34, 2061–2071. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.202.06.011.
3. Eldredge, L. K. B., Markham, C. M., Ruiter, R. A., Fernández, M. E., Kok, G., & Parcel, G. S. (2016). Planning health promotion programs: an intervention mapping approach. John Wiley & Sons.
4. Whittaker, K. A., & Cowley, S. (2010). An effective programme is not enough: A review of factors associated with poor attendance and engagement with parenting support programmes. Children and Society, 26, 138–149. https://doi.org/10.1111/j.1099-0860.2010. 00333.x
5. Hackworth, N. J., Matthews, J., Westrupp, E. M., Nguyen, C., Phan, T., Scicluna, A., … & Nicholson, J. M. (2018). What influences parental engagement in early intervention? Parent, program and community predictors of enrolment, retention and involvement. Prevention Science, 19(7), 880-893. https://doi.org/10.1007/s11121-018-0897-2