Month: October 2018
Brief aan Science: Verslaving hoort er ook bij!
October 31, 2018
Verslavend gedrag moet ook meegenomen worden bij (genetisch) onderzoek naar de onderliggende oorzaken van psychiatrische aandoeningen. Dit was de hoofdboodschap van een brief die ik samen met een collega naar het tijdschrift Science heb gestuurd.
De aanleiding hiervoor was een indrukwekkende publicatie in het juni-nummer van Science1. De grote groep auteurs noemt zichzelf het ‘Brainstorm Consortium’ en ze beschrijven in hun artikel wat de genetische correlaties zijn tussen verschillende psychiatrische en neurologische aandoeningen. Een genetische correlatie geeft weer hoeveel genetische overlap er is tussen twee aandoeningen met behulp van een getal tussen 0 en 1, of in andere woorden of het grotendeels dezelfde genen zijn die van invloed zijn op die aandoeningen (= hoge correlatie) of juist totaal verschillende genen (= lage correlatie). Dit levert informatie op of de onderliggende mechanismen overlappen of juist niet, en dat kan uiteindelijk consequenties hebben voor de behandelingsstrategie.
De auteurs onderzochten 10 psychiatrische aandoeningen, waaronder ADHD, depressie, bipolaire aandoeningen en schizofrenie. Echter, middelengebruik en verslaving werd niet meegenomen in de categorie psychiatrische aandoeningen (roken werd alleen als risicofactor genoemd). Dat was voor ons aanleiding om een brief te sturen naar Science.
Wat zijn onze argumenten?
- Verslaving is ook onderdeel van het internationale classificatiesysteem voor psychiatrische aandoeningen (DSM-5).
- Criteria voor een diagnose ‘verslaafd’ zijn, net als bij andere psychiatrische aandoeningen, grotendeels gebaseerd op gedragsmatige symptomen. Bij verslaving gaat het bijvoorbeeld om gevoelens van trek/zucht (craving), het opgeven van sociale activiteiten en het interacteren met het dagelijks functioneren.
- Verslaving gaat vaak samen met andere psychiatrische aandoeningen, zoals depressie of ADHD. En als iemand zowel verslaafd is als een andere psychiatrische aandoening heeft is de prognose voor beide vaak slechter.
- De neurobiologische mechanismen hebben sterke overeenkomsten, zo zijn grotendeels dezelfde hersengebieden betrokken bij verslaving en bij andere psychiatrische aandoeningen.
- De behandeling van verslaving en andere psychiatrische aandoeningen heeft sterke overeenkomsten wat betreft psychotherapeutische aanpak.
Dit zijn allemaal belangrijke punten om te beargumenteren dat bij onderzoek naar genetische correlaties tussen psychiatrische aandoeningen ook verslavingen, verslavend gedrag en middelengebruik meegenomen zouden moeten worden. En inderdaad, als we naar de bestaande literatuur kijken zien we duidelijke voorbeelden dat genetische correlaties tussen verslavend gedrag en psychiatrische aandoeningen (tabel B) net zo hoog zijn als tussen de andere psychiatrische aandoeningen onderling (tabel A).
Het is daarom belangrijk om bij verder onderzoek naar de (genetische) relatie tussen psychiatrische aandoeningen onderling ook verslavend gedrag en middelengebruik mee te nemen. Om dit duidelijk te maken aan een breed (wetenschappelijk) publiek hebben mijn collega en ik een brief gestuurd aan Science, en die is in september van dit jaar gepubliceerd!4 In eerste instantie hadden we een stuk geschreven van zo’n 1000 woorden, met een mooie tabel erbij. Helaas bleek dit niet het geschikte format te zijn om te reageren op een eerder gepubliceerd artikel, dus hebben we het ingekort tot 300 woorden en moesten we de tabel weglaten. Hopelijk is het ook in 300 woorden gelukt om onze boodschap over te brengen aan de wetenschappelijke wereld, en gelukkig mocht ik in deze blog wel 500 woorden besteden aan dit belangrijke onderwerp!
Deze blog werd geschreven door Jacqueline Vink (BSI, Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Referenties
1. Brainstorm Consortium et al., Analysis of shared heritability in common disorders of the brain. Science (New York, N.Y.)360, eaap8757 (2018).
2. Walters, R.K. et al., Trans-ancestral GWAS of alcohol dependence reveals common genetic underpinnings with psychiatric disorders. bioRxiv (2018).
3. Pasman, J.A. et al., GWAS of lifetime cannabis use reveals new risk loci, genetic overlap with psychiatric traits, and a causal influence of schizophrenia. Nature Neuroscience 21, 1161-1170 (2018).
4. Vink, J.M. & Schellekens, A. Relating addiction and psychiatric disorders. Science 361, 1323-1324 (2018).
Welk type eter ben jij? Verslag Radboud Invites
October 19, 2018
Op zaterdag 6 oktober 2018 was een groepje RAD-bloggers, waaronder ikzelf, aanwezig op de Radboud Universiteit om een workshop te geven getiteld: “Welk type eter ben jij? Test jezelf!”. We gaven deze workshop in het kader van Radboud Invites, een feestelijke dag waarop de Radboud Universiteit en het Radboudumc hun deuren openden om hun 95ste verjaardag te vieren. Met ruim 120 activiteiten van zeven verschillende faculteiten hebben de universiteit en het ziekenhuis laten zien wat ze allemaal in huis hebben. In deze blog zal ik kort verslag doen over de workshop die we gaven tijdens deze inspirerende dag.

RAD-bloggers Levie en Nina tijdens de voorbereidingen van de workshop
Tijdens Radboud Invites gaven wij op meerdere momenten een workshop waarin deelnemers konden testen welk type eter zij zijn. Bij binnenkomst konden deelnemers een wat gezonder snackje (een appel en druiven) of een wat ongezonder snackje (een candybar en zakje snoep) kiezen. Daarna vulden zij de zelftest in en berekenden ze hun persoonlijke eetscore. Uit de scores van het eerste deel van de zelftest kwam naar voren in hoeverre deelnemers emotionele eters, externe eters, of lijngerichte eters waren1. In andere woorden konden deelnemers testen of ze vaak de neiging hebben te gaan eten door emoties, of ze gevoelig zijn voor voedselprikkels uit de omgeving, of dat ze juist voortdurend op hun gewicht letten bij het maken van voedselkeuzes. Hierna gaf Junilla Larsen food for thought door de stand van zaken in de wetenschap rondom deze typeringen uiteen te zetten. Zo bleek bijvoorbeeld uit haar praatje dat mensen die hoog scoren op emotioneel eten, een grotere kans hebben om over de tijd aan te komen in gewicht en om eetstoornissen te ontwikkelen2.

Bij aankomst konden deelnemers hier een zelftest en iets lekkers pakken. Na de workshop konden deelnemers kiezen of hun vragenlijst gebruikt mag worden voor wetenschappelijk onderzoek, of dat ze liever hadden dat hun vragenlijst werd vernietigd (zie de dozen links)
Het tweede deel van de zelftest bestond uit een relatief nieuwe vragenlijst, die nagaat of mensen een neiging hebben tot voedselverslaving. In deze vragenlijst heeft een Amerikaanse onderzoeksgroep de criteria van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), waaraan voldaan moet worden bij een verslaving aan alcohol of drugs, vertaald naar het eten van junk food3,4. Voorbeelden van deze criteria zijn craving (een sterk verlangen hebben om te junk food te eten), tolerantie (over de tijd steeds meer junk food nodig hebben om hetzelfde, fijne gevoel te krijgen), en ontwenning (last hebben van onthoudingsverschijnselen als geen junk food gegeten wordt). In onze workshop vulden de deelnemers deze nieuwe vragenlijst in en checkten ze of ze voldeden aan de opgestelde criteria voor voedselverslaving. Hierna vertelde Jacqueline Vink over een unieke studie, uitgevoerd door RAD-bloggers, waarin deze nieuwe voedelverslavingsvragenlijst door ruim 2500 jongeren is ingevuld. Hieruit kwam naar voren kwam dat meisjes vaker voedselverslaafd zijn dan jongens, en dat jongeren met overgewicht vaker voedselverslaafd zijn dan jongeren met normaal of ondergewicht5.

RAD-bloggers Junilla Larsen (links) en Jacqueline Vink (rechts) vertellen over onderzoek naar type eters en voedselverslaving
Zoals je misschien wel op de foto’s kan zien, vond de workshop plaats op een hele bijzondere locatie, namelijk in het bar lab. Het bar lab is uniek, omdat het zo is ingericht dat het op een gezellige kroeg lijkt. Het idee hierachter is dat “participanten” aan onderzoek zich meer op hun gemak voelen en zich zodoende ook op een meer natuurlijke manier gaan gedragen. Dankzij de ingevulde vragenlijst kunnen wij in de toekomst wel nagaan of verschillende type eters (emotionele, externe, en lijngerichte eters) een grotere of kleinere kans hebben op het ontwikkelen van voedselverslaving. Ook kunnen we bekijken of de keuze voor een gezonder versus ongezonder snackje gerelateerd is aan hun scores op de vragenlijst. Wij willen de bezoekers van harte bedanken voor hun deelname en hun inspirerende vragen. Wij hebben weer volop input voor ons onderzoek gekregen, en hebben genoten van deze bijzondere dag!

De inrichting van het bar lab
Deze blog werd geschreven door Nina van den Broek (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Referenties
1. Van Strien, T., Frijters, J. E., Bergers, G. P., & Defares, P. B. (1986). The Dutch Eating Behavior Questionnaire (DEBQ) for assessment of restrained, emotional, and external eating behavior. International Journal of Eating Disorders, 5, 295-315.
2. Koenders, P., & Van Strien, T. (2012). Emotioneel eten heeft een sterkere invloed op de gewichtstoename dan leefstijlgedrag in een prospectief onderzoek onder 1562 bankmedewerkers. Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde, 20, 430-430.
3. Gearhardt, A. N., Corbin, W. R., & Brownell, K. D. (2009). Food addiction: An examination of the diagnostic criteria for dependence. Journal of Addiction Medicine, 3, 1-7.
4. Gearhardt, A. N., Corbin, W. R., & Brownell, K. D. (2009). Preliminary validation of the Yale Food Addiction Scale. Appetite, 52, 430-436.
5. Mies, G. W., Treur, J. L., Larsen, J. K., Halberstadt, J., Pasman, J. A., & Vink, J. M. (2017). The prevalence of food addiction in a large sample of adolescents and its association with addictive substances. Appetite, 118, 97-105.
Verslaafd aan je telefoonscherm? De effecten van smartphonegebruik op de mentale en emotionele gezondheid van jongeren
October 1, 2018
De kranten staan er vol mee en iedereen heeft er wel een mening over: smartphonegebruik. Op menig verjaardagsfeestje wordt hierover gediscussieerd met vaak een duidelijke generatiekloof: jongeren zweren bij hun mobiele telefoon en zien veel voordelen van alle technologische ontwikkelingen, terwijl oudere generaties huiverig zijn en vooral negatieve consequenties benoemen, zoals eenzaamheid en verslaving1. Moeten wij ons zorgen maken over de tijd die jongeren besteden op hun smartphones?
Ook veel wetenschappers houden zich bezig met deze vraag en ook hier zijn de meningen verdeeld. Enerzijds heeft een groep onderzoekers de noodklok geluid over de effecten van het smartphonegebruik van jongeren op hun psychologisch functioneren. Op basis van een grote studie2 waarin onderzoekers de opkomst van digitale technologie naast de toename in depressie en suïcide cijfers hebben gelegd, werd geconcludeerd dat jongeren die meer tijd besteden aan hun smartphones ook vaker depressieve of suïcidale klachten hebben. Jongeren die meer tijd besteden aan andere activiteiten, zoals sporten of huiswerk, laten juist minder psychische problemen zien. Op basis van deze resultaten, die breed zijn uitgemeten in de media, is er inderdaad grote reden tot zorg. En misschien belangrijker: dit beeld lijkt aan te sluiten bij de grote angst die veel ouders, hulpverleners en leerkrachten voelen ten aanzien van het smartphonegebruik van jongeren.
Echter, een andere groep onderzoekers probeert dit beeld wat te nuanceren door deze studie kritisch tegen het licht te houden3,4. Het feit dat deze twee ontwikkelingen namelijk vlak na elkaar plaatsvinden hoeft niet te betekenen dat het een door het ander veroorzaakt wordt. Er zijn veel andere factoren, zoals de genetische opmaak en de opvoeding van jongeren, die invloed hebben op de mentale gezondheid4. Bovendien is het veel waarschijnlijker dat het type activiteiten die jongeren online doen of met wie ze die activiteiten doen een grotere invloed hebben op hun psychische gezondheid dan alleen de hoeveelheid schermtijd4,5. Daarnaast zijn er meerdere studies die laten zien dat gematigd smartphone gebruik juist leidt tot een stijging in het psychisch welzijn van jongeren5,6.
Sociale media en games bieden namelijk een context voor creativiteit en socialiteit: gevoelens en gedachten kunnen gemakkelijker geuit worden, sociale vaardigheden en zelfvertrouwen kunnen worden getraind en jongeren kunnen gemakkelijker en langduriger met leeftijdgenoten in contact komen5,7,8. Bijna alle jongeren hebben dagelijks contact met vrienden via hun smartphones, voelen zich daardoor meer verbonden met hun vrienden en ontvangen daardoor meer sociale steun van hun vrienden5,8. Jongeren die geen smartphone hebben, missen dit soort sociale activiteiten die vaak fungeren als verlenging van face-to-face contact en kunnen zich daardoor juist eenzaam of buitengesloten voelen5. Recent Nederlands onderzoek laat ook zien dat er, gelukkig, maar relatief weinig jongeren problematisch sociale media of game gedrag vertonen7. Op basis van deze data lijkt het luiden van de noodklok minder noodzakelijk, hoewel er zeker meer onderzoek nodig is naar welke factoren kunnen leiden tot problematisch smartphonegebruik en daaraan gerelateerde psychische klachten.
Samenvattend weten we eigenlijk nog steeds te weinig om duidelijke conclusies te trekken. Voor nu lijkt het erop dat we te maken hebben met een zogenaamde u-curve: te weinig én te veel smartphone gebruik is niet wenselijk voor jongeren4,5. Voor ouders, hulpverleners en leerkrachten is het aan te raden om het schermgebruik van jongeren te monitoren, omdat jongeren inderdaad een ongezonde relatie ten aanzien van hun smartphone kunnen ontwikkelen7. Naast monitoring is interesse in zowel de online als offline leefwereld van jongeren van cruciaal belang: wat doen jongeren eigenlijk op hun mobieltje en wat maakt de aantrekkingskracht zo groot? Een gedeelte van de angst die volwassen voelen ten aanzien van smartphonegebruik kan namelijk liggen in onbegrip over hoe technologie is ingebed in het leven van jongeren1. Meer kennis hierover kan een gedeelte van deze zorg wegnemen1. In de toekomst is het noodzakelijk om een vinger aan de pols te houden, maar ook om ons onderbuikgevoel niet de overhand te laten krijgen en verandering als vooruitgang te zien.
Voor meer informatie over welke media voor welke leeftijden geschikt zijn en tips over smartphonegebruik en monitoring, zie dan https://www.commonsensemedia.org/. Om je eigen schermtijd bij te houden, kun je meerdere apps downloaden (Android: Quality Time; IOS: Moment). Wil je op de hoogte blijven van de effecten van sociale media en video games op de mentale en emotionele gezondheid van kinderen en jongeren, volg dan, naast onze RAD-blogs, ook onze blogs op www.gemhlab.com (over Games for Mental Health).
Deze blog werd geschreven door Hanneke Scholten (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Referenties
1. Boyd, D. (2014). It’s complicated: The social lives of networked teens. New Haven, CT: Yale University Press
2. Twenge, J. M., Joiner, T. E., Rogers, M. L., & Martin, G. N. (2018). Increases in depressive symptoms, suicide-related outcomes, and suicide rates among U.S. adolescents after 2010 and links to increased new media screen. Clinical Psychological Science, 6, 3-17. doi: 10.1177/2167702617723376
3. Daly, M. (2018). Social-media use may explain little of the recent rise in depressive symptoms among adolescent girls. Clinical Psychological Science, 6, 295-295. doi: 10.1177/2167702617750869
4. Nir, E. (2018). Social media has the “exact same negative effect on depression” as eating potatoes. Retrieved from: https://medium.com/behavior-design/social-media-has-the-exact-same-negative-effect-on-depression-as-eating-potatoes-2fcd2c1c4310
5. Przybylski, A. K., & Weinstein, N. (2017). A large-scale test of the goldilocks hypothesis: Quantifying the relations between digital-screen use and the mental well-being of adolescents. Psychological Science, 28, 204-215. doi: 10.1177/0956797616678438
6. Coyne, S. M., Padilla‐Walker, L. M., Holmgren, H. G., & Stockdale, L. A. (2018). Instagrowth: A longitudinal growth mixture model of social media time use across adolescence. Journal of Research on Adolescence. doi: 10.1111/jora.12424
7. Stevens, G., Van Dorsselaer, S., Boer, M., De Roos, S., Duinhof, E., Ter Bogt, T., Van den Eijnden, R., Kuyper, L., Visser, D., Vollebergh, W., & De Looze, M. (2018). HBSC 2017. Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Utrecht, NL: Trimbos Instituut.
8.Van Dorsselaer, S. A. F. M., Tuithof, M., Verdurmen, J. E. E., Spit, M., Van Laar, M. & Monshouwer, K. (2016). Jeugd en riskant gedrag 2015: Kerngegevens uit het peilstationsonderzoek scholieren. Utrecht, NL: Trimbos-instituut.