Month: April 2018

Sci-fly: Waarom hebben kinderen een afkeer tegen specifieke voedingsmiddelen?

Het promoten van een gezond eetpatroon bij kinderen is van cruciaal belang voor een normale en gezonde ontwikkeling van het kind. Nu is het zo dat er een steeds groter gat ontstaat tussen de geobserveerde consumptie van groenten en fruit door kinderen en de aanbevolen hoeveelheid. Jonge kinderen kunnen hele moeilijke eters zijn en vooral rond de leeftijd van twee jaar lijken kinderen een grote afkeer te tonen naar bepaalde voedingsmiddelen. Wat de redenen zijn voor dit eetgedrag en de geobserveerde piek rondom de twee jaar, zijn vooralsnog onduidelijk. Vooral de relatie van het eetgedrag van kinderen en de cognitieve ontwikkeling is onduidelijk. Het is belangrijk hier meer van te weten te komen voor de ontwikkeling van efficiënte interventies met als doel een gezond eetpatroon bij kinderen te stimuleren.

KERN
Wat beïnvloedt het eetgedrag van kinderen?
De ontwikkeling van kennis over categorieën in het voedseldomein, maakt dat men iets kan herkennen en beslissingen kan maken of datgene bijvoorbeeld eetbaar is. Het blijkt dat kinderen tussen de twee en vier jaar een onderontwikkelde kennis hebben van categorieën binnen het voedseldomein en slecht presteren op taken waarbij ze foto’s van voedingsmiddelen moeten categoriseren. Verrassend was dat kinderen met kieskeurig eetgedrag of met een sterke afkeer naar nieuwe voedingsmiddelen, ook slechter op deze categorisatie-taken presteren vergeleken met leeftijdgenoten. Kinderen met eetproblemen lijken te rederneren aan de hand van zichtbare kenmerken en niet op een categorie waartoe het voedingsmiddel behoort. Dit zorgt ervoor dat ze een nieuw voedingsmiddel als niet-eetbaar kunnen categoriseren en ervaren.

Wat is de relatie tussen de ontwikkeling van kennis in categorieën van het voedseldomein en eetgedrag?
Deze studie laat zien dat hoe meer eetproblemen een kind vertoont, hoe slechter de prestatie op categorisatie-taken op het gebied van groenten en fruit. Kinderen met sterke eetproblemen blijken een achterblijvende kennis te hebben van categorieën binnen het voedseldomein, beoordelen voedingsmiddelen op kleur en ervaren het als niet-eetbaar wanneer het perceptueel teveel van hun prototype afwijkt. Deze kennis kan gebruikt worden om efficiënte opvoedingsprogramma’s te ontwerpen met als doel kinderen te leren redeneren vanuit een categorie en op die manier te besluiten dat een nieuw voedingsmiddel eetbaar is of niet. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat kinderen minder gauw een afkeer gaan vormen naar nieuwe voedingsmiddelen.

ONDERZOEKSMETHODE
Deze studie heeft onderzocht of en hoe de prestatie op categorisatie-taken verschilt op basis van individueel eetgedrag in kinderen. Om te onderzoeken welke informatie van voedingsmiddelen het meeste invloed had op de ontwikkeling van kennis over categorieën en op hun resulterende eetgedrag, werden drie verschillende condities gebruikt. In de eerste conditiegroep kregen kinderen zowel een foto te zien als woorden te horen, de tweede conditiegroep kreeg alleen een foto te zien en in de laatste groep kregen ze alleen een woord te horen. De kinderen werden random toegewezen tot een conditiegroep.

Hiervoor onderzochten zij 126 kinderen tussen de twee en zes jaar uit Frankrijk. Om te meten hoe het eetgedrag van de kinderen was, kregen de kinderen een vragenlijst. Om dit te meten werd de ‘Child Food Rejection Scale (CFRS)’ gebruikt, die zowel hun kieskeurigheid meet als de afkeer tegen nieuwe voedingsmiddelen. Een hoge score betekende meer eetproblemen.

De categorisatie-taak bestond uit acht rondes telkens van drie foto’s: een doelfoto en twee testfoto’s. De doelfoto was altijd een groentesoort, ofwel een tomaat of een courgette. De eerste testfoto was een ander soort groente, die dus tot dezelfde categorie behoort, maar een andere kleur had. De tweede testfoto was een fruitsoort die dus niet tot dezelfde categorie behoort, maar dezelfde kleur had als de doelfoto. Om te zorgen dat andere zichtbare kenmerken geen invloed hadden op de prestatie van de kinderen tijdens de taak, hadden de groenten en fruitsoorten allemaal dezelfde vorm.

categorisatie groente

Elke ronde kregen de kinderen een nieuw kenmerk te horen over de doelfoto en werd ze daarna gevraagd; welke van de twee testfoto’s dit kenmerk volgens hen ook bevat. De kinderen kregen een punt wanneer zij redeneerden vanuit een categorie, en dus het andere groentesoort aangaven. Wanneer zij perceptueel-consistente antwoorden gaven (op basis van kleur) dan kregen ze geen punt. Deze scores werden opgeteld voor alle 8 de rondes om het aantal categorie-consistente antwoorden te meten.

VONDSTEN
De onderzoekers kwamen met de volgende bevindingen:

  • Er was een groot effect te zien van de verschillende condities; kinderen in de woord-conditiegroep presteerden beter tijdens de taak dan kinderen in de andere twee condities;
  • Hoe hoger de score op de CFRS vragenlijst, hoe slechter de prestaties tijdens de taak;
  • Leeftijd, complexiteit of blootstelling aan gebruikte groenten en fruit hadden allemaal geen effect op de prestaties.

Terugkomend op de vraag:

Is er een relatie tussen eetgedrag en de ontwikkeling van kennis in categorieën in het voedseldomein bij jonge kinderen?
Er is een sterke relatie tussen eetgedrag en de ontwikkeling van kennis in categorieën op het voedseldomein; hoe meer eetproblemen, hoe minder ontwikkeld de kennis van categorieën in het voedseldomein en hoe meer er gebruik wordt gemaakt van zichtbare kenmerken om conclusies te trekken of iets bijvoorbeeld eetbaar is.

DETAILS
Rioux, C., Lafraire, J., & Picard, D. (2018). Food rejection and the development of food category-based induction in 2–6 years old children. Journal of Cognitive Psychology30(1), 5-17.

Geschreven door Kelly van Egmond, research master studente Donders Instituut.

Verslaving een hersenziekte? Hoe denken we daar ruim 20 jaar later over?

In 1997 verschijnt een invloedrijk wetenschappelijk artikel in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Science getiteld ‘Addiction is a Brain Disease, and it Matters’1. In dit artikel worden  verschillen in het brein tussen verslaafden en niet-verslaafden beschreven. Deze verschillen vormen het kernargument om verslaving te definiëren als een chronische hersenziekte. Lange tijd is dit de dominante visie in de wetenschap en wordt er veel geld vrijgemaakt voor hersenonderzoek. Ruim 20 jaar later is dit debat nog actueel. Hoe staan verschillende wetenschappers hier nu in?

Afgelopen januari ontving Nora Volkow, een prominente hersenwetenschapper en directeur van het National Institute of Drug Abuse uit de USA, een eredoctoraat aan de Universiteit van Amsterdam. Dit was de aanleiding voor een debat over de vraag of verslaving gezien kan worden als een hersenziekte. Nora Volkow nam het op tegen Marc Lewis, hersenwetenschapper, ex-verslaafde én auteur van verschillende toegankelijke boeken over verslaving en het brein2. Het werd een enerverende avond in een tot de nok toe gevulde zaal in de Openbare Bibliotheek Amsterdam.

Volkow Lewis addiction disease.png

Marc Lewis and Nora Volkow presenteren hun opvattingen over verslaving als een hersenziekte in de Openbare Bibliotheek Amsterdam in januari 2018.

De argumenten vlogen over en weer. Hieronder de argumenten van beide op een rij.

Belangrijkste argumenten Nora Volkow voor de stelling dat verslaving een hersenziekte is:

  • Er zijn verschillen in het brein tussen verslaafden en niet verslaafden.
  • Verslavende middelen hebben een effect op het brein.
  • Verslaving is dus niet het gevolg van een zwakke wil, het hersenziekte model helpt stigmatisering te voorkomen.
  • Verslaving is een ernstige chronische conditie en daarom is het belangrijk verslaving als een ziekte te erkennen.

Belangrijkste argumenten Marc Lewis tegen de stelling dat verslaving een hersenziekte is:

  • Verschillen in het brein staan niet gelijk aan afwijkingen of ziekte.
  • Niet alleen verslavende middelen beïnvloeden ons brein, maar bijvoorbeeld ook verliefd zijn en veel andere soorten gedragingen.
  • Verslaving kan beter gezien worden vanuit een ontwikkeling- en leerperspectief.
  • Verslaving is geen chronische conditie; een deel van de verslaafden komt ook zonder behandeling van de verslaving af.
  • Verslaving als hersenziekte is net zo goed stigmatiserend als het oude idee dat verslaving voortkomt uit een zwakke wil.
  • Verslaving als chronische hersenziekte maakt verslaafden hulpeloos en afhankelijk van medische behandeling.
  • Het hersenziekte model van verslaving zorgt ervoor dat andere invloeden op verslaving, zoals belangrijke sociale invloeden, onderbelicht blijven.

De grote vraag is nu natuurlijk wat hiervan te vinden, als twee prominente wetenschappers het ogenschijnlijk oneens zijn. Een genuanceerde en pragmatische visie over deze stelling is denk ik de juiste oplossing. Het brein van verslaafden functioneert anders dan dat van niet verslaafden, wat mij betreft geeft dat niet noodzakelijk aan dat verslaving een ziekte is. In zoverre ben ik het met Marc Lewis eens. Deze verschillen in het brein geven ons wel belangrijke inzichten in waarom het zo moeilijk is om verslavingsgedrag te veranderen. Ook ben ik het eens met Marc Lewis eens dat de focus op verslaving als hersenziekte er voor gezorgd heeft dat andere invloeden, zoals de sociale invloeden, onderbelicht zijn gebleven. In een recente Blog geeft Nora Volkow zelf ook aan dat deze invloeden belangrijk zijn en meegenomen moeten worden.3 Ik ben het tenslotte wel met Nora Volkow eens dat het, binnen ons huidige zorgstelsel, belangrijk is verslaving als ziekte te definiëren om behandeling aan te kunnen bieden. Dit is de werkelijkheid waarin we ons bevinden en om die reden is het wat mij betreft in het voordeel van de verslaafden om dit complexe gedrag, dat inderdaad invloed heeft én tegelijkertijd het gevolg is van het functioneren van ons brein, als een ziekte te beschouwen.

Deze blog is geschreven door Maartje Luijten voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.

Referenties:

  1. Leshner, AI. (1997). Addiction is a Brain Disease, and it Matters, Science, 278(5335), 45-47.
  2. Lewis, M. (2015). The biology of desire, why addiction is not a disease. PublicAffairs, New-York.
  3. Volkow, N. (2018). What does it mean when we call addiction a brain disorder? National Institute of Drug Abuse.